-
1 oog
♦voorbeelden:het oog van de naald • le chas de l'aiguillemet andere ogen bekijken • voir (qc.) d'un autre oeileen blauw oog • un oeil au beurre noiriemand een blauw oog slaan • pocher un oeil à qn.(niet zichtbaar) met het blote, ongewapend oog • (imperceptible) à l'oeil nuhet boze oog • le mauvais oeilbruine ogen hebben • avoir les yeux marrondat is niet met droge ogen aan te zien • 〈 zonder tranen〉 on ne peut s'empêcher de pleurer; 〈 ongeroerd〉 c'est à faire pleurer les pierreseen glazen oog • un oeil de verregrote ogen opzetten • ouvrir de grands yeuxzijn ogen zijn groter dan zijn buik, maag • il a les yeux plus grands que le ventreiets met lede ogen aanzien • voir qc. d'un mauvais oeileen lui oog • un oeil paresseuxeen open oog voor iets hebben • être sensible à qc.geen oog dichtdoen • ne pas fermer l'oeilzijn ogen gebruiken • ouvrir l'oeilzijn ogen niet geloven, vertrouwen • ne pas en croire ses yeuxogen hebben van voren en van achteren • avoir des yeux derrière la têteoog hebben voor • avoir l'oeil pourzijn ogen in zijn zak hebben • avoir les yeux dans sa pochealleen oog hebben voor • n'avoir d'yeux que pourzij maakt haar ogen op • elle se fait les yeuxiemand de ogen openen • ouvrir les yeux à qn.de ogen openhouden • garder les yeux ouvertszich de ogen uit het hoofd schamen • mourir de hontehaar ogen schieten vuur • ses yeux lancent des éclairsde ogen ten hemel slaan • lever les yeux au ciel〈 figuurlijk〉 de ogen sluiten voor iets • fermer les yeux sur qc.zijn ogen uitkijken (aan iets) • ne pas détacher les yeux (de qc.)iemand de ogen uitkrabben • arracher les yeux à qn.iemand de ogen uitsteken • faire mourir qn. d'envieiemand de ogen uitsteken met zijn luxe • écraser qn. de son luxe〈 figuurlijk〉 iemand de ogen verblinden • éblouir qn.door iemands ogen zien • voir par les yeux de qn.door het oog van de naald kruipen • l'échapper belleoog in oog staan met • se trouver nez à nez avecheb je geen ogen in je hoofd? • tu n'as pas les yeux en face des trous?iemand recht in de ogen zien, kijken • regarder qn. en facemet de ogen spreken • avoir des yeux expressifsmet de ogen knipperen • cligner des yeuxiemand iets onder vier ogen zeggen • dire qc. à qn. entre quatre yeuxeen gesprek onder vier ogen • un tête-à-têteuit zijn ogen zien • 〈 opletten〉 ouvrir l'oeil (et le bon); 〈 op zijn hoede zijn〉 être sur le qui-vivevoor iemands ogen • sous les yeux (de qn.)groen en geel voor de ogen worden • être pris de vertigehet schemert mij voor de ogen • j'ai la vue troublezijn ogen aan iets te goed doen • repaître ses yeux de qc.zijn ogen uit zijn hoofd kijken • se repaître de, à la vue de (qc.)zijn ogen goed de kost geven • 〈 ironisch〉 ne pas avoir les yeux dans sa poche; 〈vooral m.b.t. mooie vrouwen〉 se rincer l'oeil〈 spreekwoord〉 oog om oog, tand om tand • oeil pour oeil, dent pour dent2 met een half oog iets zien • entrevoir qc.schele, scheve ogen maken, geven • faire des jalouxiemand met schele ogen aankijken • être jaloux de qn.het oog over iets laten gaan • promener son regard sur qc.〈 figuurlijk〉 het oog op iets laten vallen • avoir des desseins sur qc.zover het oog reikt • à perte de vue〈 figuurlijk〉 het oog slaan, laten vallen op iemand • jeter son dévolu sur qn.het oog treffen • frapper les yeuxaan het oog ontsnappen • se dérober à la vueiets aan het oog onttrekken • masquer qc. à la vuein het oog lopen • se faire remarquerin het oog lopend, vallend • manifestein het oog springen, vallen • sauter aux yeuxmet de ogen verslinden • dévorer (qn., qc.) des yeuxiets (de werkelijkheid) onder ogen zien • regarder qc. (les choses) en facede dood onder ogen zien • envisager la mortonder iemands ogen komen • se présenter devant qn.iets niet onder ogen willen zien • se mentir à soi-mêmeiets onder ogen hebben • avoir qc. sous les yeuxiemand iets onder het oog brengen • 〈 op iets wijzen〉 faire observer qc. à qn.; 〈 aan het verstand brengen〉 essayer de faire comprendre qc. à qn.op het oog • à première vuezo op het oog • à vue d'oeiliemand, iets op het oog hebben • avoir qn., qc. en vueuit het oog raken • disparaître (aux yeux)iets, iemand uit het oog verliezen • perdre qc., qn. de vue(ga) uit mijn ogen! • hors de ma vue!iets voor ogen stellen • 〈 doen zien〉 représenter qc.; 〈 een voorstelling hebben〉 se représenter qc.〈 figuurlijk〉 iets voor ogen houden • garder qc. à l'esprit〈 figuurlijk〉 iemand voor ogen staan • être présent à l'esprit de qn.〈 spreekwoord〉 uit het oog, uit het hart • loin des yeux, loin du coeurhij wierp, gooide zes ogen • il a jeté un six¶ in hun ogen betekent hij niet veel • à leurs yeux, il a peu de valeurmet het oog op • en vue demet het oog hierop • à cet effetiemand naar de ogen zien • ramper devant qn. -
2 gezicht
♦voorbeelden:zijn gezicht komt me bekend voor • son visage me dit qc.zover het gezicht reikt • à perte de vuehet gezicht verliezen • perdre la vueop het eerste gezicht • à première vueop het eerste gezicht iets spelen • jouer qc. à vueiemand uit het gezicht verliezen • perdre qn. de vuedat is geen gezicht! • ça ne ressemble à rien!ik zie hier allemaal bekende gezichten • je suis ici en pays de connaissanceeen lelijk gezicht • un visage ingrathij heeft een sympathiek gezicht • il a une bonne têteergens zijn gezicht laten zien • faire acte de présenceiemand strak in het gezicht kijken • regarder qn. en facede zon schijnt mij in het gezicht • j'ai le soleil dans la figureiets (recht) in iemands gezicht zeggen • dire qc. en face à qn.iemand in zijn gezicht uitlachen • rire au nez de qn.iemand in het gezicht spuwen • cracher à la figure de qn.iemand op zijn gezicht geven, slaan • casser la figure à qn.op zijn gezicht krijgen • se faire casser la figureiemand van gezicht kennen • connaître qn. de vueiets van iemands gezicht aflezen • lire qc. sur le visage de qn.een gek gezicht trekken • faire une drôle de têtehij zet een lang, zuur gezicht • il fait une tête de six pieds de longmet een nors gezicht • l'air bourruhij trok een somber gezicht • son regard s'assombriteen stalen gezicht • un visage impassibleeen vies gezicht trekken • faire le dégoûtéeen vreemd gezicht opzetten • faire une drôle de têteje had zijn gezicht moeten zien! • si tu avais vu la tête qu'il faisait!gezichten trekken • faire des grimacesiemand met twee gezichten • une personne à deux visageseen gezicht als een oorwurm • une tête d'enterrement→ link=liefde liefdezijn gezicht verliezen • perdre la face -
3 afzienbaar
♦voorbeelden:→ link=tijd tijd -
4 een nauwelijks afzienbare vlakte
Deens-Russisch woordenboek > een nauwelijks afzienbare vlakte
-
5 eindeloos ver
eindeloos ver -
6 eindeloos
♦voorbeelden:zij zijn eindeloos gelukkig • ils sont parfaitement heureuxeindeloos ver • à perte de vue -
7 onafzienbaar
♦voorbeelden:onafzienbare weiden • prés (qui s'étendent) à perte de vueonafzienbaar lang • d'une longueur incommensurable -
8 onafzienbare weiden
onafzienbare weiden -
9 zover het gezicht reikt
zover het gezicht reikt -
10 zover het oog reikt
zover het oog reikt -
11 gezichtsverlies
♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
À perte de vue — ● À perte de vue à une très grande distance : Plaine qui s étend à perte de vue ; de façon interminable et inutile : Raisonner à perte de vue sur la politique … Encyclopédie Universelle
perte — [ pɛrt ] n. f. • 1050; lat. pop. °perdita, fém. du p. p. de perdere « perdre » I ♦ A ♦ Fait de perdre, de cesser d avoir. 1 ♦ Fait de perdre une personne, d en être séparé par l éloignement ou par la mort; la privation, le vide qui en résulte. La … Encyclopédie Universelle
vue — (vue) s. f. 1° Étendue de ce qu on peut voir du lieu où l on est. 2° Manière dont les objets se présentent au regard. 3° Tableau, dessin, estampe qui représente un lieu, un palais, une ville, etc. 4° Ce qu on voit, ce qui se présente au… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
vue — [ vy ] n. f. • XIIIe; veüe 1080; du p. p. de voir I ♦ A ♦ Action de voir. 1 ♦ Sens par lequel les stimulations lumineuses donnent naissance à des sensations spécifiques (de lumière, couleur, forme) organisées en une représentation de l espace. «… … Encyclopédie Universelle
PERTE — s. f. Privation de quelque chose d avantageux, d agréable ou de commode, qu on avait. Grande perte. Perte légère. Perte de biens. La perte totale de ses biens. La perte de la vie. La perte de l honneur. La perte de la parole. La perte de la vue.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
PERTE — n. f. Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. Grande perte. Perte légère. La perte totale de ses biens. La perte de la vie. La perte de l’honneur. La perte de la parole. La perte de la vue. Perte de mémoire.… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
perte — (pèr t ) s. f. 1° Privation de quelque chose d avantageux, d agréable. • La perte de nos biens et de nos libertés, CORN. Cinna, I, 3. • Nous sommes très sensibles à la perte que vous allez faire de votre aimable Comtat, SÉV. 584. • Ô… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
VUE — s. f. La faculté par laquelle on voit ; celui des cinq sens par lequel on perçoit la lumière et on distingue les couleurs, souvent même la forme, la distance et les mouvements. Le sens de la vue. Avoir la vue bonne, perçante, subtile. La vue… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
VUE — n. f. Faculté de voir; celui des cinq sens par lequel on perçoit la lumière, les couleurs et l’apparence extérieure des objets. Le sens de la vue. Avoir la vue perçante, subtile, la vue faible, courte, basse, trouble. Avoir bonne vue, mauvaise… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
perte — nf. pérda (Saxel.2), pérta (Giettaz.215), pêrta (Albanais.001). A1) perte de temps, ce qui fait perdre du temps : pértan <perd temps> nm. (002). A2) perte, défaite, déconfiture : kakalya (Arvillard.228). B1) ladv., à perte de vue, immense … Dictionnaire Français-Savoyard
Perte de liberté — Liberté Pour les articles homonymes, voir Liberté (homonymie). La liberté est la faculté d agir selon sa volonté sans être entravé par le pouvoir d autrui. D un point de vue philosophique, elle peut être définie comme la capacité de se déterminer … Wikipédia en Français